Tot halverwege de zestiende eeuw had de Rooms-Katholieke Kerk (R.K.K.) eeuwenlang het monopolie op het religieuze leven in West-Europa. Indien iemand een plekje in de hemel wilde verkrijgen, kon dit enkel via deze Kerk.
Europa was in de 16° eeuw nog een zeer religieuze samenleving. Het dagelijkse leven, zowel in het gezin als de maatschappij, werd grotendeels bepaald door het rooms-katholieke geloof. De machtspositie van de R.K.K. was hierdoor enorm.
Die machtspositie leidde dan al snel tot allerlei wantoestanden: Geestelijken maakten zonder scrupules misbruik van hun positie om de eenvoudige, meestal 'ongeletterde' gelovige te 'bestelen'.